Dat het Springendal een uniek gebied is, blijkt ook uit de monitoring die het RIVM uitvoert om de uitspoeling vanuit de percelen in beeld te krijgen: “Het liefst bemonster je elk bedrijf op één bepaalde manier. Maar hier kan het zelfs op een perceel variëren van nat naar heel droog. Dat hebben we nog nergens anders gezien.” Arno Hooijboer, projectcoördinator Waterkwaliteit bij het RIVM, over de eerste bevindingen en wat die betekenen voor de metingen die nog volgen.
Om de grondwaterkwaliteit in Springendal en Dal van de Mosbeek te bepalen, voerde het RIVM in het najaar van 2022 de eerste metingen uit. Dat gebeurt door monsterneming van het bovenste grondwater (met opengatboringen) of van het bodemvocht (als de grondwaterstand dieper dan vijf meter staat). Komend najaar wordt die procedure herhaald en samen vormen deze meetmomenten de nulmeting.
Arno benadrukt dat het te vroeg is om conclusies te trekken: “We hebben vooral ervaring opgedaan met ons eigen team van veldonderzoekers.” Hen stond in het gebied geen routineklus te wachten: “De eerste resultaten passen bij wat we hadden verwacht. Er zijn grote verschillen, het Springendal is enorm heterogeen. Dat maakt het een uitdaging om tot betrouwbare gemiddelden te komen. Daarom hebben we voor een intensieve werkwijze gekozen.”
In het relatief kleine gebied worden naar verhouding bijzonder veel monsters verzameld. Arno: “Om een indruk te geven: vaak doen we 16 metingen per bedrijf, nu doen we er 16 per perceel. En dan nog is er meer heterogeniteit in de grondwaterstand dan we op andere plekken zien.”
Het zorgde ervoor dat het bij iedere boring onvoorspelbaar was of het grondwater te diep zou staan en in dat geval het bodemvocht moest worden bemonsterd. Dat bleek regelmatig voor te komen. Arno: “Dat bemonsteren van het bodemvocht is ook de reden dat we voor het najaar hebben gekozen als vast meetmoment. Dan is het bodemvocht koeler. Als we het in de zomer zouden doen, verdampt zo’n monster meteen al een beetje.”
Er is voor deze methode gekozen in plaats van peilbuismetingen omdat het RIVM de uitspoeling wil meten die zo dicht mogelijk op het grondgebruik zit. Arno: “Met zowel het bovenste grondwater als het bodemvocht kun je het recente uitspoelingswater traceren. Met peilbuizen zit je vast aan een bepaalde diepte.” De eigenaars van de percelen zijn nauw betrokken bij het monitoringsplan. Arno: “Het contact met de boeren verloopt erg goed. Ze zijn op een heel vriendelijke manier uiterst kritisch en daar heb ik alle begrip voor. We kunnen open gesprekken met elkaar voeren.”
De eerste meetronde heeft dus vooral meer kennis over het gebied opgeleverd, die de volgende metingen zal vergemakkelijken. Het wordt een tweede ronde waar de betrokkenen zeker niet tegenop zien: “Het is echt een schitterend gebied om in te werken, je vindt zoiets nergens anders in Nederland. Prachtig, daar waren alle leden van ons team het over eens.”